De stand. De voeten vormen op de grond de letter `L': de
voeten staan haaks tegenover elkaar; de achterste voet vormt het korte
streepje van de L. De hak van deze voet staat tegen de lange streep. De
voorste voet staat op het bovenste deel van de L. De lange streep is
anderhalve schouderbreedte lang. Zak iets door, zodat de beide knieën
zichtbaar worden (kniën boven de enkels.) De achterste voet draagt
ongeveer 40% van je lichaamsgewicht in deze stand.
De uitvoering. Deze stand is de basisstand van de
meeste Taekwon-Do technieken, van zowel voet- als
handtechnieken.
Opmerking. Sta je met de rechtervoet achter dan
spreekt men van een rechter L-stand (het grootste deel van het
lichaamsgewicht wordt dan door je rechterbeen gedragen), etc..
De stand. Trek de ene voet op tot bij de knie van het
ander been en houd het lichaam in balans.
De uitvoering. Dit is speciaal een balansoefening. De
oefening die hierna volgt is meestal een trapoefening (zie bijvoorbeeld
de 4-de en de 5-de tul).
Opmerking. Staat de linkervoet plat op de grond, dan
spreekt men van een linker Waebal Sogi, etc..
De stand. Sta met beide voeten naar voren gericht. Een voet
staat achter je en de ander voor je. De afstand in voorwaartse richting
is tussen de toppen van de tenen van beide voeten is anderhalve
schouderbreedte en de afstand in zijwaartse richting tussen de
buitenkanten van de voeten is een schouderbreedte. Het achterste been
is gestrekt, het voorste gebogen met het knie precies boven de enkel.
(Het voorste been draagt zo'n 70% van het lichaamsgewicht.)
De uitvoering. Deze stand is ook de basisstand van veel
Taekwon-Do technieken, van zowel voet- als handtechnieken.
Opmerking. Sta je met je linkervoet voor, dan spreekt
men van een linker loopstand (het linkerbeen draagt dan het grootste
deel van je lichaamsgewicht), etc..
De stand. Plaats de voeten naast je op
anderhalve schouderbreedte afstand van elkaar. Het zwaartepunt van
je lichaam is precies boven het midden tussen je voeten.
De uitvoering. Deze stand wordt meestal uitgevoerd bij
zware bloktechnieken, bijvoorbeeld bij een afweer tegen een (vliegende)
achterwaardse hak.
De stand. Eén voet draagt het volledige lichaamsgewicht. Deze
voet wijst onder een hoek van naar buiten. De ander voet
staat ervoor en wijst naar voren: de hak van de achterste voet en de
voorste voet in zijn geheel vormen een rechte lijn. Van de voorste voet
raakt alleen de bal de grond. De afstand tussen de tenen van de
voorste voet en de hak van de achterste is schouderbreedte.
De uitvoering. Bij het inkorten van de L-stand krijg je de
balvoetstand. Deze stand wordt gemaakt om de afstand tussen jou en je
tegenstander wat ruimer te maken. Maar het kan ook bijvoorbeeld gebruikt
worden om de normale afweer bij de L-stand iets hoger te maken.
De stand. Sta met beide benen gekruist, de ene voet plat
op de grond en van de andere voet raakt alleen de bal de grond.
De knie van het achterste been zit in de knieholte van het voorste been.
De uitvoering. Deze stand wordt ook weleens een
tussenstap genoemd, omdat men vanuit de Kima stand deze tussenstap maakt
om zijwaartse traptechnieken te maken (zijwaartse trap, zijwaartse hak,
zijwaartse bloktrap, etc.).
Opmerking. Staat de linkervoet plat op de grond, dan spreekt men
van een linker x-stand en staat de
rechter plat op de grond, dan spreekt men van een rechter x-stand. Zakt het lichaam door (als in de
7-de tul), dan spreekt men van een lage
x-stand.
De stand. Sluit je voeten goed tegen elkaar--houd je
lichaam recht en de armen gestrekt langs het lichaam en kijk naar
voren.
De uitvoering. Met de groep bij het begin van de les.
Individueel bij het begin van de uitvoering van een tul.
De stand. Sluit de voeten goed tegen elkaar--houd de
armen gestrekt langs het lichaam, een klein stukje ervan af, en maak een
kleine buiging voorover (ongeveer ).
De uitvoering. Met de groep bij het begin of het eind
van de les.
Elkaar (af)groeten (na) voor een gezamelijke oefening.
Elkaar (af)groeten (na) voor de wedstrijd.
De stand. Sta met beide voeten naar voren gericht.
Voeten naast elkaar met schouderbreedte afstand tussen de buitenkant van
de voeten--breng je vuisten ter hoogte van de
bandknoop.
De uitvoering. Beginstand van de eerste,
tweede, derde,
vijfde, negende en twaalfde
tul.
Starthouding bij een groepsoefening.
Opmerking. Bij deze houding krijg je de gelegenheid om
je even te koncentreren voor je met de oefening(en) gaat beginnen.
De houding in een L-stand met beide vuisten voor je wordt ook weleens een gevechtshouding genoemd. Men spreekt echter pas van een gevechtshouding, indien men een afwachtende houding aanneemt en anders spreekt men van een dubbelblok (vuisten). Sta je met de linkervoet voor, dan spreekt men van een linkergevechtshouding (in rechter korte stand.
Bij de basis-techniek training koncentreren we ons telkens op een techniek. We analyseren deze en door te oefenen, te oefenen en ...te oefenen leren we die techniek zo beheersen dat we die vanuit iedere positie in iedere richting perfekt kunnen uitvoeren.
In deze paragraaf analyseren we de voorwaartse draai vuiststoot (chirugi). Deze techniek gebruik je meestal voor een aanval naar het hoofd, de solarplexus, de ribben, de borstkast of het onderlichaam. Deze stoot is niet alleen een van de meest elementaire handtechnieken in de Taekwon-Do maar een aantal principes die bij deze techniek een rol spelen zijn ook van essentiëel belang bij andere handtechnieken (het ``inzetten van de heup'', het roteren van de onderarm vlak voor het treffen, het ``vastzetten'' en ``schrapzetten'' op het moment van raken, de uitademing, etc.) en voettechnieken.
We vertellen eerst hoe een goede vuist er uit ziet en hoe je die maakt. Vervolgens staan we even stil bij wat natuurkundige aspekten die een rol spelen bij, niet alleeen een vuiststoot, maar bij iedere verdediging, aanval of breektest met hand of voet of wat dan ook. Slechts voor het gemak spreken we hierbij over een vuiststoot. Tenslotte beschrijven we in detail de bewegingen die je moet maken om in linker lange stand een goede rechtse voorwaartse stoot borstmidden te plaatsen.
1. Vanuit een open hand, de vingers goed inrollen.
2. De duim goed tegen de wijsvinger drukken.
3. Het bovenvlak en de voorkant van de vuist moeten een rechte hoek met elkaar maken.
4. Bij een voorwaartse draaistoot raak je aan de voorkant (de vingerkant) met de twee krachtigste nokkels van je wijs- en middelvinger. Bij een rugkantvuistslag raak je ook met die nokkels maar nu aan de rugkant van de vuist.
5.Bij een stoot bevinden de nokkels van wijs- en middelvinger zich in het verlengde van het grote bot in de onderarm: bij een stoot mag je onder geen enkele omstandigheid het polsgewricht buigen.
Iedere kracht heeft richting en grootte.
Een kracht van zekere grootte die van je stoot uitgaat heeft het meeste effekt als je die loodrecht richt op het vlak dat je treft (zie prent).
De grootte van de kracht wordt bepaald door
de snelheid van je vuist op het moment van raken
(of onmiddellijk ervoor),
de hardheid van je vuist tijdens het raken en
het gewicht van je vuist.
Door jezelf schrap te zetten op het moment van raken (of onmiddellijk erna) laat je de kracht die van je stoot uitgaat langer duren.
Op het gewicht van de vuist hebben we niet gek veel invloed. Op
de snelheid en de hardheid wel. Het vergroten van de snelheid of van de
hardheid heeft bovendien relatief aanzienlijk meer effekt dan het
vergroten van het gewicht.
De kracht is groter naarmate de snelheid van je vuist groter is op het moment dat je treft. Om je vuist een zo goot mogelijke snelheid te geven is het van groot belang dat je, voordat je raakt, alleen die spieren gebruikt die voor de voortstuwing van je vuist zorgen en dat je je andere spieren (relatief) ontspannen houdt. In geval van een vuiststoot betekent dat (wat simplistisch geformuleerd), dat eerst je spieren in je heup werken, dan die in je schouder vervolgens die in je bovenarm en tenslotte die in je onderarm.
Op het moment van raken moet je vuist zo hard mogelijk zijn (voel het verschil tussen een tennisbal en een biljartbal). Om dit te bereiken raak je met de nokkels en knijp je je vuist hard aan op het moment van raken (of onmiddellijk ervoor). Knijp niet je vuist al aan als die nog ver van het doel af is (meer dan 5 cm.): dat zou namelijk ten koste gaan van je snelheid.
Door jezelf schrap te zetten (de spieren in je hele lichaam te spannen) als je raakt en onmiddellijk daarna, zorg je ervoor dat de energie die je in je stoot gestopt hebt helemaal overvloeit in het objekt dat je raakt. Als je je niet schrap zet krijg je een deel van die energie weer terug door de ``reaktie kracht'' (veerkracht van je doel). Om de reaktie kracht met zo weinig mogelijk inspanning te kunnen opvangen moet je stootarm en, als je in lange stand staat, je achterste been (vrijwel) helemaal gestrekt zijn. Als je pols gebogen is kan je de reaktie kracht nooit opvangen!
We beschrijven in enig detail een rechterstoot borstmidden in linker lange stand. Een aantal pricipes die hierbij aan de orde komen spelen ook een rol in andere Taekwon-Do handtechnieken. Het ``inzetten'' van de heup en het roteren van de handen zijn essentiëel bij alle handtechnieken in zowel lange als in korte stand.
Op het moment van raken sta je in linker lange stand, je rechterbeen is volledig gestrekt, beide voeten staan plat op de grond en wijzen (min of meer) parallel naar voren, heup en schouders staan ``recht'' (lijnen van links naar rechts door heup en schouder lopen evenwijdig aan het grondvlak en staan loodrecht op kijk- en stootrichting), bovenlichaam en hoofd staan recht (boven de heup; hang niet naar voren of naar achter), je rechterarm is naar voren uitgestrekt (strekken, maar niet overstrekken!), je rechtervuist (met de rugkant boven) is daarbij op een plek precies rechts van de lijn die loodrecht op je borst staat en door het midden daarvan loopt, linkervuist zit bij de linkerzij met de rugkant beneden. De spieren in je hele lichaam zijn gespannen: de spieren in de rechteronderarm en hand om de vuist hard te maken, de overige spieren met name die in je rechterarm, romp en rechterbeen, om de reaktie kracht op te vangen. Omdat ook de buikspieren en borstspieren gespannen zijn moet je, om druk in de longen te vermijden, lucht uitblazen (``niet op de ogen persen''!!).
Bij het inzetten van de stoot sta je ook in linker lange stand. Nu
sta je echter volledig ontspannen, rechterbeen is gebogen, rechtervoet
rust op de bal, hak van de grond (voeten wijzen wel weer min of meer
parallel naar voren), heup is naar achter en naar beneden gedraaid (lijn
door de heup maakt een hoek van
met het grondvlak
en een hoek van
met de kijkrichting, rechterkant is
naar achter en naar beneden), rechtervuist zit in de rechterzij met de
rugkant beneden, linkerarm is recht naar voren uitgestrekt, linkervuist
met rugkant boven. Verder staat je romp en hoofd recht boven je heup.
De uitvoering van de stoot, tussen het inzetten en het raken,
vergt niet meer dan seconde. Voor de duidelijkheid onderscheiden
we hier toch bij de uitvoering een drietal fasen.
Begin onmiddellijk bij het inzetten van de stoot met het opstrekken (uitdrukken) van je rechterbeen. Zorg ervoor dat het been pas helemaal gestrekt is op het moment van raken, op het eind van de derde fase.
- In de eerste fase zet je de heup recht. Je brengt hierdoor de rechterschouder enigszinds naar voren. Je rechterarm begint al aan de voorwaartse beweging en je linkerarm aan de terugwaartse.
- In de tweede fase zet je de schouder weer recht. Je armen krijgen hierdoor een grotere snelheid.
- In de derde fase, je vuisten moeten dan nog ongeveer twintig cm. afleggen, draai je de polsen. De vuisten roteren hierdoor. Beide vuisten draaien in dezelfde richting tegen de klok in. De draai is pas voltooid op, of vlak voor, het moment dat je raakt.
In Taekwon-Do vindt de techniekopbouw plaats door het oefenen en steeds weer trainen van bepaalde groepen technieken.
De hyung of tul bestaat uit een aantal, in logische volgorde, bestaande verdedigings- en aanvalstechnieken tegen een denkbeeldige tegenstander.
Het is duidelijk dat deze tul-reeksen, die elk voor zich een vast uitgangspunt hebben, door Taekwon-Do leerlingen zeer goed moeten worden getraind. Enerzijds omdat ze de basis vormen voor het graduëren en anderzijds--en dat is veel belangrijker--omdat ze de souplesse van de bewegingen bevorderen, de ademhaling leren beheersen, de lichaamsbalans verbeteren en de trefzekerheid opvoeren. Deze trefzekerheid is in het gevecht noodzakelijk.
Bij het uitvoeren van de tul heb je te maken met verschillende denkbeeldige tegenstanders in verschillende omstandigheden en je moet hierdoor gebruik maken van alle mogelijke aanval-/afweertechnieken in en vanuit verschillende richtingen. Daarom moet je de volgende punten in acht genemen.
In deze paragraaf verklaren we de begrippen die we gebruiken om richtingen (looprichting, standrichting, stootrichting, etc.) in de tuls te beschrijven.
Windrichtingen. We beschrijven de richtingen onder meer met begrippen die ontleend zijn aan de windroos van het kompas: noord, oost, zuid ,west, noord-oost, etc.. De windroos die wij gebruiken is gedraaid ten opzichte van de aardrijkskundige. Ons noorden is in de richting waarin we in het begin van de tul (in beginstand) kijken; gewoonlijk zal dat niet in de richting van de noordpool zijn.
a-b lijn. Door de keuze van de beginpositie voor onze tul leggen wij onze windrichting vast. Het diagram in Figuur is een schematische voorstelling van de do-jang. Punt B stelt onze beginpositie voor. We kijken in de richting van de pijl. Noemen we nu de hoekpunten van de do-jang Q, R, T en S als in onderstaand diagram dan is de a-lijn de lijn die de hoekpunten S en T verbindt. De b-lijn verbindt de hoeken Q en R, etc. (zie diagram). Iedere lijn die evenwijdig loopt aan de c-lijn (en dus aan de d-lijn) noemen we een a-b lijn of b-a lijn : een a-b lijn verbindt een punt op de a-lijn met één punt op de b-lijn en is naar het noorden gericht, b-a lijnen zijn naar het zuiden gericht. c-d lijnen lopen evenwijdig aan de a-lijn en verbinden punten op de c-lijn met punten op de d-lijn, etc. .... Iedere a-b lijn snijdt iedere c-d lijn onder een rechte hoek.
Afwijkingen van 'n a-b lijn. Is een stand or richting niet pal noord, oost, zuid of west dan geven we aan hoe groot de hoek is die de afwijkende stand of richting heeft ten opzichte van een a-b-, b-a-, c-d-, of d-c lijn.
Voorbeeld. Zie de 5-de tul, regel 6:``...
(de stand wijkt graden af rechts van de a-b lijn) ...
''. Trek denkbeeldig een a-b lijn die die voet raakt die het dichtst
bij de a-lijn staat. De stand wijkt
graden af van deze lijn
(de a-b lijn is noordwaarts gericht. De afwijking naar rechts is dan
ook hier een afwijking naar het oosten toe).
Rechtse draaiing. Door een draaiing rechtsom veranderen we de
looprichting naar rechts: we draaien om de lengte as van ons
lichaam waarbij de linkerschouder naar achteren gaat. Bij een draaiing
over graden draaien we een hele slag rond de lengte as van
het lichaam; we kijken na de draaiing in precies dezelfde richting als
voor de draaiing. Na een draaiing over
graden kijken we in
de richting die exact tegenover gesteld is aan de richting voor de
draaiing; we zijn dan een halve slag gedraaid. Een draaiing over
graden is een draaiing over een kwart slag, etc. ....
Naar binnen toe. Als we bijvoorbeeld met de rechterarm een blok maken zeggen we dat het blok naar binnen gericht is als de arm naar links beweegt. In een blok naar binnen met de linkerarm beweegt de arm naar rechts, etc. ....
Rechterstand. Bij een rechterstand draagt het rechterbeen het grootste deel van het lichaamsgewicht: bij bijvoorbeeld een rechter lange stand (loopstand) staat de rechtervoet voor terwijl bij een rechter korte stand (L-stand) de rechtervoet achter staat.
Van stand veranderen. Je verandert je stand gewoonlijk via een balanshouding: moet je bijvoorbeeld van linker lange stand in oostelijke richting overgaan naar linker lange stand in noordelijke richting, dan doe je dat niet door je linkerbeen in boog naar links te verplaatsen. Je trekt eerst je linkerbeen bij je rechterbeen (of je rechter bij je linker, mogt dat voorgeschreven zijn), in balanshouding draai je een kwart slag naar links en pas dan stap je met je linkerbeen uit in lange stand.
Bij iedere tul kan je een diagram aangeven waarover je (min of meer) loopt. Het diagram kan je konstrueren uit de beschrijving van de tul. We hebben, om de beschrijving van de tuls te verhelderen, de diagrammen ook expliciet getekend. Bij iedere stap in een tul neem je een bepaalde stand in. De standen hebben we symbolisch als volgt weergegeven in de tekeningen.
stelt een rechter lange stand voor,
een linker lange stand,
een rechter korte stand,
een linker korte stand,
een kima stand,
een verkorte kima stand,
ruststand,
waebal sogi,
balvoetstand,
linker x-stand,
symbolizeert een trap.
De standen staan in de diagrammen niet precies op de
goede plaats aangegeven, maar (voor de overzichtelijkheid) er enigszinds
naast (soms rechts, soms links). De standen zijn genummerd. De nummering
korrespondeert met die in de beschrijving van de betreffende tul en
geeft de volgorde aan waarin je in die tul de standen aanneemt. Het
pijltje
in
het symbool voor een stand geeft de richting aan waarin je in die stand
kijkt. Het stukje cirkelschijf vertelt hoe je (je kijkrichting) moet
draaien om de volgende stand te bereiken
(
betekent dat je een kwart slag
naar links moet draaien in de volgende stap, ...).
In deze paragraaf beschrijven we een eenvoudige kombinatie van een elementaire stand, loop- ,verdedigings- en aanvalstechniek. Deze `voorbereidende tul' behoort niet tot de examenstof, maar is vanwege zijn eenvoud uitermate geschikt om thuis zelf Taekwon-Do technieken te oefenen in kombinatie met loopbewegingen.
Op bovenstaande kombinaties kan je diverse variaties bedenken die evenzo waard zijn te oefenen. Je kan bijvoorbeeld de hoogte van de stoot of de hoogte van de verdediging veranderen; je kan boven overal ``stoot borsthoogte''' vervangen door ``stoot `hoofdhoogte''', etc.. Verder kan men de stoot door een andere aanvalstechniek vervangen; bijvoorbeeld ``stoot `borsthoogte''' door ``voorwaartse trap `borsthoogte''', etc.....
In de partneroefeningen pas je de technieken die je in de basisoefeningen
geleerd hebt toe met het doel om timing, balans en maatgevoel aan te leren.
De partneroefeningen vormen een basis voor het sparren.
De oefeningen zijn
verdeeld over drie groepen: een viertal series
1-staps-handtechnieken; een drietal series
1-staps-voettechnieken; vijf series
2-stapstechnieken.
Bij de verschillende partneroefeningen worden de bij
Taekwon-Do sport behorende beleefdheidsvormen uitgevoerd die bestaan
uit een korrekte groet bij het begin en het einde van een oefening.
Procedure: Beide partners staan tegenover elkaar
in parallelstand (chunbi) op armlengte afstand
(de lengte van de arm van de verdediger: de aanval van de aanvaller
wordt immers afgeweerd, de kontra-aanval van de verdediger echter
niet!). Bij een 1-stapsserrie stapt de aanvaller achteruit in
loopstand, maakt een voorarmblok laag en
geeft gelijktijdig het `gereed'-teken. Bij een 2-stapsserrie stapt de
aanvaller achteruit in L-stand in
gevechtshouding. Ook hier geeft hij
gelijktijdig het `gereed'-teken. De verdediger geeft het `aanvals'-teken
en stapt achteruit in de voorgeschreven stand met de voorgeschreven
afweer op het moment dat de aanvaller met de voorgeschreven
stoottechniek aanvalt. Vanaf de 4-de kub gaat de aanvaller voor de
aanval niet meer naar achter in lange of korte stand maar zet zijn
aanval in, rechtstreeks vanuit chunbi stand: hij geeft wel nog het
`gereed'-teken.
Indien niet anders vermeld is, wordt onder een blokkering een zijwaartse van binnen naar buiten (buitenwaarts)
uitgevoerde blokkering bedoeld met de buitenkant voorarm of meshand.
Wordt je vastgepakt door een handtastelijk persoon dan zal je je bevrijden of zal je je belager, mog dat nodig zijn, onder je kontrôle brengen via een klem. Is de situatie echt bedreigend dan pas je je Taekwon-Do technieken toe.
Wordt bijvoorbeeld je pols of hand vastgepakt dan kan je je vaak eenvoudig bevrijden door met je onderarm een cirkelende beweging te maken. Draai dan in de richting van de punt van de duim van de hand die je vast heeft: de vingers zijn veel sterker dan de duim. Je kan het bevrijden vaak gemakkelijker maken door daarbij ook je pols te draaien.
Stel bijvoorbeeld dat iemand die tegenover je staat je rechterpols vastpakt met zijn rechterhand, zijn duim zit boven en zijn vingers beneden. Maak dan een cirkelende beweging vanuit je elleboog met je rechteronderarm, eerst rechts, schuin naar beneden en dan naar boven. Als je duim boven zit of rechts, roteer dan ook je pols tegen de klok in.
Je pols of hand wordt bijvoorbeeld losgelaten als je met je vrije hand de klemmende duim verder opvouwt door te drukken op het bovenste puntje van die duim.
Meer van dit soort verdraaiingen, zoals het bokkepootje, staan hieronder.
We bespreken hieronder een drietal armklemmen die gebruikt worden om een aanvaller onder kontrôle te brengen, en die een centrale rol spelen in de zachte zelfverdedigingsporten (als Aikido) of in de zachte sector van zelfverdedigingsporten (als Jiu-Jutsi). De klemmen zijn in al die sporten hetzelfde maar de manier waarop de verdediger zal proberen de aanvaller te onderwerpen aan de klem verschilt per sport. (Een aikodoka brengt de aanvaller uit balans en buigt de kracht van de aanval om zodat die uiteindelijk in de verdediging tegen de aanvaller zelf gebruikt wordt. Een aikidoka bereikt dit via cirkelende bewegingen waarbij hij ervoor zorgt dat de krachten telkens tangentiaal werken.) Wij bespeken hier alleen de klemmen zelf en een paar simpele bewegingen waarmee men (nogaleens) in staat is de klem op te leggen aan de aanvaller.
Een armklemmen leg je op door een arm van de aanvaller te verdraaien. Het is voor de aanvaller moeilijker zich te verzetten tegen zo'n klem als je niet alleen de (onder-)arm verdraait maar ook tegelijkertijd de hand aan die arm. We beschrijven hieronder een verdraaiing van de rechterarm en in de eropvolgende alinea de bijbehorende verdraaiing van de hand. Als je ook de hand verdraait zorg er dan voor dat je de hoek tussen de hand en de onderarm voortdurend zo klein mogelijk houdt. Bedenk ook dat je met gestrekte armen gemakkelijker verzet opvangt dan met gebogen armen: hou daarom je armen zo lang mogelijk zo gestrekt mogelijk.
Voor het gemak spreken we hier telkens over aanvaller en verdediger. Jij speelt hieronder de rol van verdediger. De aanvaller heeft een aanval ingezet die jij onderschept en je brengt de aanvaller onder jouw kontrôle. We beschrijven hieronder voornamelijk de kontrôle grepen. We beschrijven dus de aktiviteiten van de verdediger. De verdediger hieronder lijkt daarom in de beschrijving wellicht aggresiever dan de aanvaller.
Het onderscheppen van verschillende typen aanvallen en de overgang naar de kontrôle greep staan in de beschrijving van de zelfverdedigingsseries in de volgende paragrafen.
Beschrijving en uitvoering. Sta bij deze klem recht
voor de aanvaller of een beetje links daarvan. Pak met je rechterhand
zijn rechterpols aan de buitenkant van zijn arm vast (je duim zit aan zijn
elleboogkant). Breng zijn rechterarm in de richting van zijn gezicht,
draai ondertussen met je rechterhand zijn elleboog naar buiten, ondersteun
bij deze aktie zijn rechterelleboog (aan de binnenkant) met de
handpalm van je linkerhand en schuif naar links naast hem. Breng nu je
inmiddels gestrekte armen (rechts nog steeds bij zijn pols en links onder
de binnenkant van zijn elleboog) beide in grote cirkelboog rechts van je
naar beneden draai daarbij rechts om je lichaams-as. Hou je armen
voortdurend gestrekt. Je hand bij zijn pols leidt de aanvaller naar de grond
en je hand bij zijn elleboog kiept hem in een cirkelbeweging om.
De aanvaller draait daardoor rond en belandt met een boog op de grond.
Toepassing.
Als de aanvaller bijvoorbeeld recht tegenover je staat en je met zijn
rechterhand bij je rechterpols
pakt kan je als volgt in de positie komen die we hierboven verondersteld
hebben. Met je rechterhand pak je zijn rechterpols aan de buitenkant (je
rechterhand cirkelt hiertoe naar beneden en dan links naar boven terwijl je
je pols roteert tegen de klok in. Tenslotte leg je je vingers op zijn pols).
Je duwt zijn rechterpols met je vingers van je rechterhand omlaag
waardoor de elleboog enigszinds naar buiten draait.
Je linkerhand leg je nu onder zijn elleboog.
Beschrijving.
Breng zijn arm in de vorm van een wortelteken
; het
horizontale stukje korrespondeert met zijn open hand. De handpalm is
aan de onderkant. Draai nu zijn hand naar buiten (van de duim af). Hou
daarbij de hoek tussen hand en onderarm zo klein mogelijk.
Zijn elleboog draait nu vanzelf omhoog. Je zou nu zijn binnenkant-elleboog
van onderen kunnen ondersteunen (zoals in de vorige alinea uitgelegd is).
Beschrijving. Zorg dat de bovenarm van de aanvaller evenwijdig komt met het grondvlak; de bovenarm in het verlengde van zijn schouder. Trek nu zijn onderarm onderlangs naar achteren en vouw zijn onderarm vervolgens omhoog op zijn rug.
Beschrijving. Als zijn arm naast het lichaam hangt
buig dan zijn hand zo dat de handpalm evenwijdig komt aan het grondvlak
en wel met de palmkant beneden. Draai nu zijn hand naar binnen en dan
zijn vingers in de richting van zijn gezicht: zijn elleboog
komt daardoor vanzelf omhoog en draait naar buiten.
Uitvoering.
Stel je staat rechts achter de aanvaller. Met je linkerhand omklem je
binnenlangs de vingers van zijn rechterhand aan de rugkant van zijn hand.
Je duim zit daarbij aan zijn duimkant. Je buigt zijn vingers in de richting
van zijn gezicht. Als hij van de pijn op zijn tenen staat pak je met je
rechterhand zijn rechterelleboog aan de binnenkant. Je armen zijn hierbij
min of meer gestrekt. Vervolgens draai je je gestrekte armen rechtsom naar
beneden en draai je rechtsom om je lichaamsas. Je ronddraaiende beweging in
kombinatie met de verdraaiing van zijn pols en de rotatie van zijn elleboog
brengt de aanvaller op de grond.
Toepassing.
Als de aanvaller bijvoorbeeld recht tegenover je staat en je met zijn
rechterhand bij je rechterpols
pakt kan je als volgt in de positie komen die we hierboven verondersteld
hebben. Met je rechterhand pak je zijn rechterpols aan de binnenkant (je hand
in de vorm van `een hand geven', tel je rechteronderarm hiertoe iets omhoog),
je linkerhand leg je op de vingers van zijn rechterhand. Je tilt zijn arm op
en duikt terwijl je linksom draait onder zijn recherbovenarm door.
Beschrijving. Vouw de arm zo dat zijn elleboog bij
zijn zij en de hand bij zijn schouder komt. Draai zijn pols naar buiten
(de pinkkant naar de schouder, de duim er vanaf). Duw vervolgens de onderarm
verder langs zijn schouder. De aanvaller zal met zijn bovenlichaam
naar achteren moeten. (Als je de pols te ver naar achteren of
naar buiten van zijn schouder af brengt kan je iets breken of ontzetten:
voorzichtig!).
Uitvoering.
Klem met beide handen zijn onderarm vast:
je rechterhand rechts en je linkerhand links, je duimen
aan de binnenkant van zijn onderarm. Til zijn arm op, draai een hele slag
rechtsom terwijl je zijn arm blijft klemmen en over je hoofd heen tilt.
Als je je rechtervoet achter zijn voet zet tuimelt hij om.
Toepassing.
Als de aanvaller je bijvoorbeeld met zijn rechterhand bij je linkerpols
pakt kan je als volgt in de positie komen die we hierboven verondersteld
hebben. Pak met je rechterhand zijn rechterpols aan de binnenkant vast.
Til zijn arm op (gebruik je beide armen) terwijl je rechtsom draait en
bevrijd ondertussen je linkerarm met een cirkelende beweging van je
linkeronderarm, til zijn hand over je hoofd heen.
Beschrijving. Als zijn arm gevouwen is, met de
elleboog in zijn zij en de hand bij zijn schouder,
draai dan zijn hand
naar buiten (druk de pinkkant van zijn hand naar zijn schouder en
trek zijn muis naar je toe) terwijl je zijn gedraaide hand langs zijn
schouder duwt.
Opmerking.
Om de pols bij de pols te verdraaien moet je
stevig klemmen. Om de verdraaiing te bereiken advizeerden we daarom in de
beschrijving van de vorige greep om een volledige draai rond je lichaamsas
te maken. De pols verdraaien door de hand te verdraaien vergt minder
inspanning; je krijgt hiermee je tegenstander al onder kontrôle
zonder rond je lichaamsas te draaien.
We geven hier een paar koreaanse woorden die tijdens de les of bij wedstrijden nogal eens gebruikt worden. (Officiëel wordt koreaans in het ``huisje-boompje-beestje'' schrift geschreven. De transkriptie van de koreaanse woorden in het latijns schrift is niet gestandaardizeerd. In andere boeken kan men dan ook andere schrijfwijzen vinden.)
charyo (in de juiste houding staan), kyungye (groeten), chunbi (in de juiste houding gaan staan, gevechtshouding in het begin van een gevecht, etc.), sichak (beginnen), hyecho (uit elkaar), kalyo (onderbreken), kuman (stoppen voor het einde), twiro tora (draaien).
chagi (trap);
ap (voorwaarts), yop (zijwaarts), naeryo
(neerwaarts), dollyo (halve cirkel, rond), dwitcha (achterwaarts);
(dus: ap chagi-voorwaartse trap, etc.)
twimyo (vliegend, dus: twimyo
ap chagi-vliegend voorwaartse trap, etc.)
paltwich chagi (hielschop),
bandae dollyo chagi (achterwaartse haaktrap), bituro chagi (draai
trap), bandal chagi (veegtrap), kolchyo chagi (sikkelschop).
Hanna (1), dool (2), set (3), net (4), tasut (5), yausut (6), ilgope (7), yandul (8), ahope (9), yaul (10).
Volgende: De 9-de kub;
Omhoog: Kub tot Dan
Voorgaande: Voorwoord