next up previous contents
Volgende: De 9-de kub; Omhoog: Kub tot Dan Voorgaande: Voorwoord

Subsecties


Inleiding


Standen


Niunga Sogi:

korte stand of L-stand.

De stand. De voeten vormen op de grond de letter `L': de voeten staan haaks tegenover elkaar; de achterste voet vormt het korte streepje van de L. De hak van deze voet staat tegen de lange streep. De voorste voet staat op het bovenste deel van de L. De lange streep is anderhalve schouderbreedte lang. Zak iets door, zodat de beide knieën zichtbaar worden (kniën boven de enkels.) De achterste voet draagt ongeveer 40% van je lichaamsgewicht in deze stand.
De uitvoering. Deze stand is de basisstand van de meeste Taekwon-Do technieken, van zowel voet- als handtechnieken.
Opmerking. Sta je met de rechtervoet achter dan spreekt men van een rechter L-stand (het grootste deel van het lichaamsgewicht wordt dan door je rechterbeen gedragen), etc..


Waebal Sogi:

houding met één opgetrokken been.

De stand. Trek de ene voet op tot bij de knie van het ander been en houd het lichaam in balans.
De uitvoering. Dit is speciaal een balansoefening. De oefening die hierna volgt is meestal een trapoefening (zie bijvoorbeeld de 4-de en de 5-de tul).
Opmerking. Staat de linkervoet plat op de grond, dan spreekt men van een linker Waebal Sogi, etc..


Gunnun Sogi:

lange stand of loopstand .

De stand. Sta met beide voeten naar voren gericht. Een voet staat achter je en de ander voor je. De afstand in voorwaartse richting is tussen de toppen van de tenen van beide voeten is anderhalve schouderbreedte en de afstand in zijwaartse richting tussen de buitenkanten van de voeten is een schouderbreedte. Het achterste been is gestrekt, het voorste gebogen met het knie precies boven de enkel. (Het voorste been draagt zo'n 70% van het lichaamsgewicht.)
De uitvoering. Deze stand is ook de basisstand van veel Taekwon-Do technieken, van zowel voet- als handtechnieken.
Opmerking. Sta je met je linkervoet voor, dan spreekt men van een linker loopstand (het linkerbeen draagt dan het grootste deel van je lichaamsgewicht), etc..


Annun Sogi:

zitstand of kima stand.

De stand. Plaats de voeten naast je op anderhalve schouderbreedte afstand van elkaar. Het zwaartepunt van je lichaam is precies boven het midden tussen je voeten.
De uitvoering. Deze stand wordt meestal uitgevoerd bij zware bloktechnieken, bijvoorbeeld bij een afweer tegen een (vliegende) achterwaardse hak.


Dwit Bal Sogi:

balvoetstand.

De stand. Eén voet draagt het volledige lichaamsgewicht. Deze voet wijst onder een hoek van $45^\circ$ naar buiten. De ander voet staat ervoor en wijst naar voren: de hak van de achterste voet en de voorste voet in zijn geheel vormen een rechte lijn. Van de voorste voet raakt alleen de bal de grond. De afstand tussen de tenen van de voorste voet en de hak van de achterste is schouderbreedte.
De uitvoering. Bij het inkorten van de L-stand krijg je de balvoetstand. Deze stand wordt gemaakt om de afstand tussen jou en je tegenstander wat ruimer te maken. Maar het kan ook bijvoorbeeld gebruikt worden om de normale afweer bij de L-stand iets hoger te maken.


Kyocha Sogi:

x-stand.

De stand. Sta met beide benen gekruist, de ene voet plat op de grond en van de andere voet raakt alleen de bal de grond. De knie van het achterste been zit in de knieholte van het voorste been.
De uitvoering. Deze stand wordt ook weleens een tussenstap genoemd, omdat men vanuit de Kima stand deze tussenstap maakt om zijwaartse traptechnieken te maken (zijwaartse trap, zijwaartse hak, zijwaartse bloktrap, etc.).
Opmerking. Staat de linkervoet plat op de grond, dan spreekt men van een linker x-stand en staat de rechter plat op de grond, dan spreekt men van een rechter x-stand. Zakt het lichaam door (als in de 7-de tul), dan spreekt men van een lage x-stand.


Houdingen


charyo:

in houding staan.

De stand. Sluit je voeten goed tegen elkaar--houd je lichaam recht en de armen gestrekt langs het lichaam en kijk naar voren.
De uitvoering. Met de groep bij het begin van de les. Individueel bij het begin van de uitvoering van een tul.


kyungye:

groeten of afgroeten.

De stand. Sluit de voeten goed tegen elkaar--houd de armen gestrekt langs het lichaam, een klein stukje ervan af, en maak een kleine buiging voorover (ongeveer $15^{\circ}$).
De uitvoering. Met de groep bij het begin of het eind van de les.
Elkaar (af)groeten (na) voor een gezamelijke oefening.
Elkaar (af)groeten (na) voor de wedstrijd.


Chunbi:

starthouding.

De stand. Sta met beide voeten naar voren gericht. Voeten naast elkaar met schouderbreedte afstand tussen de buitenkant van de voeten--breng je vuisten ter hoogte van de bandknoop.
De uitvoering. Beginstand van de eerste, tweede, derde, vijfde, negende en twaalfde tul.
Starthouding bij een groepsoefening.
Opmerking. Bij deze houding krijg je de gelegenheid om je even te koncentreren voor je met de oefening(en) gaat beginnen.


Gevechtshouding:

De houding in een L-stand met beide vuisten voor je wordt ook weleens een gevechtshouding genoemd. Men spreekt echter pas van een gevechtshouding, indien men een afwachtende houding aanneemt en anders spreekt men van een dubbelblok (vuisten). Sta je met de linkervoet voor, dan spreekt men van een linkergevechtshouding (in rechter korte stand.


Basis-technieken

Bij de basis-techniek training koncentreren we ons telkens op een techniek. We analyseren deze en door te oefenen, te oefenen en ...te oefenen leren we die techniek zo beheersen dat we die vanuit iedere positie in iedere richting perfekt kunnen uitvoeren.

In deze paragraaf analyseren we de voorwaartse draai vuiststoot (chirugi). Deze techniek gebruik je meestal voor een aanval naar het hoofd, de solarplexus, de ribben, de borstkast of het onderlichaam. Deze stoot is niet alleen een van de meest elementaire handtechnieken in de Taekwon-Do maar een aantal principes die bij deze techniek een rol spelen zijn ook van essentiëel belang bij andere handtechnieken (het ``inzetten van de heup'', het roteren van de onderarm vlak voor het treffen, het ``vastzetten'' en ``schrapzetten'' op het moment van raken, de uitademing, etc.) en voettechnieken.

We vertellen eerst hoe een goede vuist er uit ziet en hoe je die maakt. Vervolgens staan we even stil bij wat natuurkundige aspekten die een rol spelen bij, niet alleeen een vuiststoot, maar bij iedere verdediging, aanval of breektest met hand of voet of wat dan ook. Slechts voor het gemak spreken we hierbij over een vuiststoot. Tenslotte beschrijven we in detail de bewegingen die je moet maken om in linker lange stand een goede rechtse voorwaartse stoot borstmidden te plaatsen.


De vuist

Een vuist maken.

1. Vanuit een open hand, de vingers goed inrollen.

2. De duim goed tegen de wijsvinger drukken.

Een goede vuist.

3. Het bovenvlak en de voorkant van de vuist moeten een rechte hoek met elkaar maken.

4. Bij een voorwaartse draaistoot raak je aan de voorkant (de vingerkant) met de twee krachtigste nokkels van je wijs- en middelvinger. Bij een rugkantvuistslag raak je ook met die nokkels maar nu aan de rugkant van de vuist.

5.Bij een stoot bevinden de nokkels van wijs- en middelvinger zich in het verlengde van het grote bot in de onderarm: bij een stoot mag je onder geen enkele omstandigheid het polsgewricht buigen.


Optimale stootkracht.

Iedere kracht heeft richting en grootte.

Een kracht van zekere grootte die van je stoot uitgaat heeft het meeste effekt als je die loodrecht richt op het vlak dat je treft (zie prent).

De grootte van de kracht wordt bepaald door
${\bullet}$   de snelheid van je vuist op het moment van raken (of onmiddellijk ervoor),
${\bullet}$   de hardheid van je vuist tijdens het raken en
${\bullet}$   het gewicht van je vuist.

Door jezelf schrap te zetten op het moment van raken (of onmiddellijk erna) laat je de kracht die van je stoot uitgaat langer duren.


Op het gewicht van de vuist hebben we niet gek veel invloed. Op de snelheid en de hardheid wel. Het vergroten van de snelheid of van de hardheid heeft bovendien relatief aanzienlijk meer effekt dan het vergroten van het gewicht.

De kracht is groter naarmate de snelheid van je vuist groter is op het moment dat je treft. Om je vuist een zo goot mogelijke snelheid te geven is het van groot belang dat je, voordat je raakt, alleen die spieren gebruikt die voor de voortstuwing van je vuist zorgen en dat je je andere spieren (relatief) ontspannen houdt. In geval van een vuiststoot betekent dat (wat simplistisch geformuleerd), dat eerst je spieren in je heup werken, dan die in je schouder vervolgens die in je bovenarm en tenslotte die in je onderarm.

Op het moment van raken moet je vuist zo hard mogelijk zijn (voel het verschil tussen een tennisbal en een biljartbal). Om dit te bereiken raak je met de nokkels en knijp je je vuist hard aan op het moment van raken (of onmiddellijk ervoor). Knijp niet je vuist al aan als die nog ver van het doel af is (meer dan 5 cm.): dat zou namelijk ten koste gaan van je snelheid.

Door jezelf schrap te zetten (de spieren in je hele lichaam te spannen) als je raakt en onmiddellijk daarna, zorg je ervoor dat de energie die je in je stoot gestopt hebt helemaal overvloeit in het objekt dat je raakt. Als je je niet schrap zet krijg je een deel van die energie weer terug door de ``reaktie kracht'' (veerkracht van je doel). Om de reaktie kracht met zo weinig mogelijk inspanning te kunnen opvangen moet je stootarm en, als je in lange stand staat, je achterste been (vrijwel) helemaal gestrekt zijn. Als je pols gebogen is kan je de reaktie kracht nooit opvangen!


Rechtervuiststoot borstmidden in linker lange stand

We beschrijven in enig detail een rechterstoot borstmidden in linker lange stand. Een aantal pricipes die hierbij aan de orde komen spelen ook een rol in andere Taekwon-Do handtechnieken. Het ``inzetten'' van de heup en het roteren van de handen zijn essentiëel bij alle handtechnieken in zowel lange als in korte stand.

Een detail beschrijving.

Op het moment van raken sta je in linker lange stand, je rechterbeen is volledig gestrekt, beide voeten staan plat op de grond en wijzen (min of meer) parallel naar voren, heup en schouders staan ``recht'' (lijnen van links naar rechts door heup en schouder lopen evenwijdig aan het grondvlak en staan loodrecht op kijk- en stootrichting), bovenlichaam en hoofd staan recht (boven de heup; hang niet naar voren of naar achter), je rechterarm is naar voren uitgestrekt (strekken, maar niet overstrekken!), je rechtervuist (met de rugkant boven) is daarbij op een plek precies rechts van de lijn die loodrecht op je borst staat en door het midden daarvan loopt, linkervuist zit bij de linkerzij met de rugkant beneden. De spieren in je hele lichaam zijn gespannen: de spieren in de rechteronderarm en hand om de vuist hard te maken, de overige spieren met name die in je rechterarm, romp en rechterbeen, om de reaktie kracht op te vangen. Omdat ook de buikspieren en borstspieren gespannen zijn moet je, om druk in de longen te vermijden, lucht uitblazen (``niet op de ogen persen''!!).

Bij het inzetten van de stoot sta je ook in linker lange stand. Nu sta je echter volledig ontspannen, rechterbeen is gebogen, rechtervoet rust op de bal, hak van de grond (voeten wijzen wel weer min of meer parallel naar voren), heup is naar achter en naar beneden gedraaid (lijn door de heup maakt een hoek van $\approx 20^{\circ}$ met het grondvlak en een hoek van $\approx 20^{\circ}$ met de kijkrichting, rechterkant is naar achter en naar beneden), rechtervuist zit in de rechterzij met de rugkant beneden, linkerarm is recht naar voren uitgestrekt, linkervuist met rugkant boven. Verder staat je romp en hoofd recht boven je heup.

De uitvoering van de stoot, tussen het inzetten en het raken, vergt niet meer dan $0.1$ seconde. Voor de duidelijkheid onderscheiden we hier toch bij de uitvoering een drietal fasen.

Begin onmiddellijk bij het inzetten van de stoot met het opstrekken (uitdrukken) van je rechterbeen. Zorg ervoor dat het been pas helemaal gestrekt is op het moment van raken, op het eind van de derde fase.

- In de eerste fase zet je de heup recht. Je brengt hierdoor de rechterschouder enigszinds naar voren. Je rechterarm begint al aan de voorwaartse beweging en je linkerarm aan de terugwaartse.

- In de tweede fase zet je de schouder weer recht. Je armen krijgen hierdoor een grotere snelheid.

- In de derde fase, je vuisten moeten dan nog ongeveer twintig cm. afleggen, draai je de polsen. De vuisten roteren hierdoor. Beide vuisten draaien in dezelfde richting tegen de klok in. De draai is pas voltooid op, of vlak voor, het moment dat je raakt.

Opmerking.

Op het moment dat je raakt span je de spieren in je arm en zet je jezelf schrap: je ``zet je vuist vast''. Bij de basis-techniek training ontspan je je ($0.2$ sec.) na het raken maar blijf je wel in die ``raak-positie'' staan (om slordig afwerken van het vastzetten te vermijden). Bij het sparren, of in een gevecht, trek je na het vastzetten onmiddellijk je vuist terug (in rechte lijn); je tegenstander zou je anders bij je vuist kunnen vastpakken. Het vastzetten duurt in zo'n situatie maar een fraktie van een sekonde, maar mag niet achterwegen blijven.


Tuls


Het doel van de tuls

In Taekwon-Do vindt de techniekopbouw plaats door het oefenen en steeds weer trainen van bepaalde groepen technieken.

De hyung of tul bestaat uit een aantal, in logische volgorde, bestaande verdedigings- en aanvalstechnieken tegen een denkbeeldige tegenstander.

Het is duidelijk dat deze tul-reeksen, die elk voor zich een vast uitgangspunt hebben, door Taekwon-Do leerlingen zeer goed moeten worden getraind. Enerzijds omdat ze de basis vormen voor het graduëren en anderzijds--en dat is veel belangrijker--omdat ze de souplesse van de bewegingen bevorderen, de ademhaling leren beheersen, de lichaamsbalans verbeteren en de trefzekerheid opvoeren. Deze trefzekerheid is in het gevecht noodzakelijk.

Bij het uitvoeren van de tul heb je te maken met verschillende denkbeeldige tegenstanders in verschillende omstandigheden en je moet hierdoor gebruik maken van alle mogelijke aanval-/afweertechnieken in en vanuit verschillende richtingen. Daarom moet je de volgende punten in acht genemen.

  1. Je moet eindigen op het punt waar je begonnen bent.
  2. Je houding moet korrekt zijn.
  3. De oefening dient ritmisch, sierlijk doch krachtig te worden uitgevoerd.
  4. Je dient te weten wat het doel is van elke beweging uit de tul.
  5. Je dient de naam van elke tul die je oefent te weten.
In het totaal zijn er 24 tuls.


Het universele diagram

In deze paragraaf verklaren we de begrippen die we gebruiken om richtingen (looprichting, standrichting, stootrichting, etc.) in de tuls te beschrijven.

Windrichtingen. We beschrijven de richtingen onder meer met begrippen die ontleend zijn aan de windroos van het kompas: noord, oost, zuid ,west, noord-oost, etc.. De windroos die wij gebruiken is gedraaid ten opzichte van de aardrijkskundige. Ons noorden is in de richting waarin we in het begin van de tul (in beginstand) kijken; gewoonlijk zal dat niet in de richting van de noordpool zijn.

a-b lijn. Door de keuze van de beginpositie voor onze tul leggen wij onze windrichting vast. Het diagram in Figuur is een schematische voorstelling van de do-jang. Punt B stelt onze beginpositie voor. We kijken in de richting van de pijl. Noemen we nu de hoekpunten van de do-jang Q, R, T en S als in onderstaand diagram dan is de a-lijn de lijn die de hoekpunten S en T verbindt. De b-lijn verbindt de hoeken Q en R, etc. (zie diagram). Iedere lijn die evenwijdig loopt aan de c-lijn (en dus aan de d-lijn) noemen we een a-b lijn of b-a lijn : een a-b lijn verbindt een punt op de a-lijn met één punt op de b-lijn en is naar het noorden gericht, b-a lijnen zijn naar het zuiden gericht. c-d lijnen lopen evenwijdig aan de a-lijn en verbinden punten op de c-lijn met punten op de d-lijn, etc. .... Iedere a-b lijn snijdt iedere c-d lijn onder een rechte hoek.

Afwijkingen van 'n a-b lijn. Is een stand or richting niet pal noord, oost, zuid of west dan geven we aan hoe groot de hoek is die de afwijkende stand of richting heeft ten opzichte van een a-b-, b-a-, c-d-, of d-c lijn.

Voorbeeld. Zie de 5-de tul, regel 6:``... (de stand wijkt $45^\circ$ graden af rechts van de a-b lijn) ... ''. Trek denkbeeldig een a-b lijn die die voet raakt die het dichtst bij de a-lijn staat. De stand wijkt $45^\circ$ graden af van deze lijn (de a-b lijn is noordwaarts gericht. De afwijking naar rechts is dan ook hier een afwijking naar het oosten toe).

Rechtse draaiing. Door een draaiing rechtsom veranderen we de looprichting naar rechts: we draaien om de lengte as van ons lichaam waarbij de linkerschouder naar achteren gaat. Bij een draaiing over $360^\circ $ graden draaien we een hele slag rond de lengte as van het lichaam; we kijken na de draaiing in precies dezelfde richting als voor de draaiing. Na een draaiing over $180^\circ $ graden kijken we in de richting die exact tegenover gesteld is aan de richting voor de draaiing; we zijn dan een halve slag gedraaid. Een draaiing over $90^\circ $ graden is een draaiing over een kwart slag, etc. ....

Naar binnen toe. Als we bijvoorbeeld met de rechterarm een blok maken zeggen we dat het blok naar binnen gericht is als de arm naar links beweegt. In een blok naar binnen met de linkerarm beweegt de arm naar rechts, etc. ....

Figuur 5: Het universele diagram.
\begin{figure*}\begin{center}
\begin{picture}(140,107)
\thinlines\put(30,14){\fr...
...,6){\bf T}}
\put(67,54){\makebox(6,6){B}}
\end{picture}\end{center}\end{figure*}


Verdere toelichting bij de beschrijving van de tuls

Rechterstand. Bij een rechterstand draagt het rechterbeen het grootste deel van het lichaamsgewicht: bij bijvoorbeeld een rechter lange stand (loopstand) staat de rechtervoet voor terwijl bij een rechter korte stand (L-stand) de rechtervoet achter staat.

Van stand veranderen. Je verandert je stand gewoonlijk via een balanshouding: moet je bijvoorbeeld van linker lange stand in oostelijke richting overgaan naar linker lange stand in noordelijke richting, dan doe je dat niet door je linkerbeen in boog naar links te verplaatsen. Je trekt eerst je linkerbeen bij je rechterbeen (of je rechter bij je linker, mogt dat voorgeschreven zijn), in balanshouding draai je een kwart slag naar links en pas dan stap je met je linkerbeen uit in lange stand.


Speciale diagrammen

Bij iedere tul kan je een diagram aangeven waarover je (min of meer) loopt. Het diagram kan je konstrueren uit de beschrijving van de tul. We hebben, om de beschrijving van de tuls te verhelderen, de diagrammen ook expliciet getekend. Bij iedere stap in een tul neem je een bepaalde stand in. De standen hebben we symbolisch als volgt weergegeven in de tekeningen.


${\bullet}$  
\begin{picture}(14,6)
\put(5,3){\vector(1,0){9}}\put(7,3){\circle{4}}
\put(7,1){\line(0,1){4}}\put(5,3){\line(-5,3){5}}
\end{picture}
  stelt een rechter lange stand voor,
\begin{picture}(14,6)
\put(5,3){\vector(1,0){9}}\put(7,3){\circle{4}}
\put(7,1){\line(0,1){4}}\put(5,3){\line(-5,-3){5}}
\end{picture}
  een linker lange stand,
${\bullet}$  
\begin{picture}(14,6)
\put(0,3){\vector(1,0){14}}\put(7,3){\circle{4}}\put(7,1){\line(0,1){4}}
\put(0,3){\line(0,-1){3}}
\end{picture}
  een rechter korte stand,
\begin{picture}(14,6)
\put(0,3){\vector(1,0){14}}\put(7,3){\circle{4}}\put(7,1){\line(0,1){4}}
\put(0,3){\line(0,1){3}}
\end{picture}
  een linker korte stand,
${\bullet}$  
\begin{picture}(14,6)
\put(0,2){\line(0,1){2}}\put(14,2){\line(0,1){2}}
\put(0,2){\line(1,0){14}}\put(7,2){\circle{4}}\put(7,0){\vector(0,1){6}}
\end{picture}
  een kima stand,
\begin{picture}(14,6)
\put(2,2){\line(0,1){2}}\put(12,2){\line(0,1){2}}\put(2,2){\line(1,0){10}}
\put(7,2){\circle{4}}\put(7,0){\vector(0,1){6}}
\end{picture}
  een verkorte kima stand,
\begin{picture}(6,6)
\put(0,3){\vector(1,0){6}}\put(2,3){\circle{4}}
\put(2,1){\line(0,1){4}}\put(2,1){\line(1,0){3}}\put(2,5){\line(1,0){3}}
\end{picture}
  ruststand,
${\bullet}$  
\begin{picture}(6,6)
\put(0,3){\vector(1,0){6}}\put(0,3){\line(0,-1){3}}
\put(2,3){\circle{4}}\put(2,1){\line(0,1){4}}
\end{picture}
  waebal sogi,
\begin{picture}(7,6)
\put(0,3){\vector(1,0){7}}\put(0,3){\line(0,-1){3}}
\put(2,3){\circle{4}}\put(5,3){\circle*{1.5}}\put(2,1){\line(0,1){4}}
\end{picture}
  balvoetstand,
\begin{picture}(6,6)
\put(0,3){\vector(1,0){6}}\put(0,2){\line(0,1){3}}\put(2,5){\line(1,0){3}}
\put(2,3){\circle{4}}\put(2,1){\line(0,1){4}}
\end{picture}
  linker x-stand,
\begin{picture}(6,6)
\put(0,3){\vector(1,0){6}}\put(0,3){\line(0,-1){3}}\put(2,3){\circle*{1.5}}
\end{picture}
  symbolizeert een trap.


De standen staan in de diagrammen niet precies op de goede plaats aangegeven, maar (voor de overzichtelijkheid) er enigszinds naast (soms rechts, soms links). De standen zijn genummerd. De nummering korrespondeert met die in de beschrijving van de betreffende tul en geeft de volgorde aan waarin je in die tul de standen aanneemt. Het pijltje
\begin{picture}(6,2)\put(0,1){\vector(1,0){6}}
\end{picture}
in het symbool voor een stand geeft de richting aan waarin je in die stand kijkt. Het stukje cirkelschijf vertelt hoe je (je kijkrichting) moet draaien om de volgende stand te bereiken (
\begin{picture}(14,6)
\put(5,3){\vector(1,0){9}}\put(7,3){\circle{4}}
\put(7,1){\line(0,1){4}}\put(5,3){\line(-5,-3){5}}
\end{picture}
  betekent dat je een kwart slag naar links moet draaien in de volgende stap, ...).

De voorbereidende tul    (de nulde tul)

In deze paragraaf beschrijven we een eenvoudige kombinatie van een elementaire stand, loop- ,verdedigings- en aanvalstechniek. Deze `voorbereidende tul' behoort niet tot de examenstof, maar is vanwege zijn eenvoud uitermate geschikt om thuis zelf Taekwon-Do technieken te oefenen in kombinatie met loopbewegingen.


De voorbereidende tul.

  1. Beginstand (1).
  2. Linkervoet laten staan--draai over $90^{\circ}$ graden naar links--stap in lange stand in westelijke richting door de rechtervoet naar achteren te plaatsen en maak een linkse lage afweer met de buitenkant van de linkeronderarm (met vuist) in de westelijke richting (3).
  3. Linkervoet laten staan--stap met de rechtervoet naar voren in een rechter lange stand in westelijke richting en maak een rechtse voorwaartse stoot `borsthoogte' (2).
  4. Linkervoet laten staan--trek de rechtervoet bij naar evenwichtsstand--draai over $90^\circ $ graden naar links-stap in lange stand in zuidelijke richting door de rechtervoet naar achteren te zetten en maak een linkse lage afweer met de buitenkant van de linkeronderarm (met vuist) in de zuidelijke richting (3).
  5. Als in 3., alleen is de stand en de stoot in zuidelijke richting.
  6. Als in 4., alleen is de stand en de wering in oostelijke richting.
  7. Als in 3., alleen is de stand en de stoot in oostelijke richting.
  8. Linkervoet laten staan--breng de rechtervoet terug tot beginstand (1).


\begin{picture}
% latex2html id marker 2522
(156,70)
\thicklines\put(78,35){\ova...
...kebox(3,3){\addtocounter{enumi}{1}\arabic{enumi}}}
\end{picture}}}
\end{picture}

Opmerking.

Op bovenstaande kombinaties kan je diverse variaties bedenken die evenzo waard zijn te oefenen. Je kan bijvoorbeeld de hoogte van de stoot of de hoogte van de verdediging veranderen; je kan boven overal ``stoot borsthoogte''' vervangen door ``stoot `hoofdhoogte''', etc.. Verder kan men de stoot door een andere aanvalstechniek vervangen; bijvoorbeeld ``stoot `borsthoogte''' door ``voorwaartse trap `borsthoogte''', etc.....


Partneroefeningen

In de partneroefeningen pas je de technieken die je in de basisoefeningen geleerd hebt toe met het doel om timing, balans en maatgevoel aan te leren. De partneroefeningen vormen een basis voor het sparren.
De oefeningen zijn verdeeld over drie groepen: een viertal series 1-staps-handtechnieken; een drietal series 1-staps-voettechnieken; vijf series 2-stapstechnieken.


Bij de verschillende partneroefeningen worden de bij Taekwon-Do sport behorende beleefdheidsvormen uitgevoerd die bestaan uit een korrekte groet bij het begin en het einde van een oefening.


Procedure: Beide partners staan tegenover elkaar in parallelstand (chunbi) op armlengte afstand (de lengte van de arm van de verdediger: de aanval van de aanvaller wordt immers afgeweerd, de kontra-aanval van de verdediger echter niet!). Bij een 1-stapsserrie stapt de aanvaller achteruit in loopstand, maakt een voorarmblok laag en geeft gelijktijdig het `gereed'-teken. Bij een 2-stapsserrie stapt de aanvaller achteruit in L-stand in gevechtshouding. Ook hier geeft hij gelijktijdig het `gereed'-teken. De verdediger geeft het `aanvals'-teken en stapt achteruit in de voorgeschreven stand met de voorgeschreven afweer op het moment dat de aanvaller met de voorgeschreven stoottechniek aanvalt. Vanaf de 4-de kub gaat de aanvaller voor de aanval niet meer naar achter in lange of korte stand maar zet zijn aanval in, rechtstreeks vanuit chunbi stand: hij geeft wel nog het `gereed'-teken.


Indien niet anders vermeld is, wordt onder een blokkering een zijwaartse van binnen naar buiten (buitenwaarts) uitgevoerde blokkering bedoeld met de buitenkant voorarm of meshand.


Zelfverdediging.

Wordt je vastgepakt door een handtastelijk persoon dan zal je je bevrijden of zal je je belager, mog dat nodig zijn, onder je kontrôle brengen via een klem. Is de situatie echt bedreigend dan pas je je Taekwon-Do technieken toe.


Bevrijdingen

Losrukken.

Als je je los wilt rukken kan je dat het beste doen via een cirkelende beweging.

Wordt bijvoorbeeld je pols of hand vastgepakt dan kan je je vaak eenvoudig bevrijden door met je onderarm een cirkelende beweging te maken. Draai dan in de richting van de punt van de duim van de hand die je vast heeft: de vingers zijn veel sterker dan de duim. Je kan het bevrijden vaak gemakkelijker maken door daarbij ook je pols te draaien.

Stel bijvoorbeeld dat iemand die tegenover je staat je rechterpols vastpakt met zijn rechterhand, zijn duim zit boven en zijn vingers beneden. Maak dan een cirkelende beweging vanuit je elleboog met je rechteronderarm, eerst rechts, schuin naar beneden en dan naar boven. Als je duim boven zit of rechts, roteer dan ook je pols tegen de klok in.

Verdraaien.

Je kan je opponent dwingen je los te laten door een gewricht van de arm waarmee je wordt vast gehouden op een geschikte manier te buigen en vervolgens te draaien.

Je pols of hand wordt bijvoorbeeld losgelaten als je met je vrije hand de klemmende duim verder opvouwt door te drukken op het bovenste puntje van die duim.

Meer van dit soort verdraaiingen, zoals het bokkepootje, staan hieronder.

Zenuwknopen.

Je belager zal je uiteraard loslaten als je genoeg pijn veroorzaakt. Je hoeft daarbij niet onmiddellijk te denken aan een schop in het kruis, een verbrijzeld strottehoofd of uitgeprikte ogen. Het is al pijnlijk en werkt verlammend als je op zekere zenuwknopen drukt; je wordt dan zeker losgelaten. De pijn die je hiermee veroorzaakt is (gewoonlijk) onschuldig en niet blijvend (denk aan een stootje tegen het ``elektrisch knopje'' in je elleboog. De bekendste zenuwknoop is wellicht de ``solar plexus'', de knoop in het driehoekje op de borst precies onder het borstbeentje).


Kontrôle grepen

We bespreken hieronder een drietal armklemmen die gebruikt worden om een aanvaller onder kontrôle te brengen, en die een centrale rol spelen in de zachte zelfverdedigingsporten (als Aikido) of in de zachte sector van zelfverdedigingsporten (als Jiu-Jutsi). De klemmen zijn in al die sporten hetzelfde maar de manier waarop de verdediger zal proberen de aanvaller te onderwerpen aan de klem verschilt per sport. (Een aikodoka brengt de aanvaller uit balans en buigt de kracht van de aanval om zodat die uiteindelijk in de verdediging tegen de aanvaller zelf gebruikt wordt. Een aikidoka bereikt dit via cirkelende bewegingen waarbij hij ervoor zorgt dat de krachten telkens tangentiaal werken.) Wij bespeken hier alleen de klemmen zelf en een paar simpele bewegingen waarmee men (nogaleens) in staat is de klem op te leggen aan de aanvaller.

Een armklemmen leg je op door een arm van de aanvaller te verdraaien. Het is voor de aanvaller moeilijker zich te verzetten tegen zo'n klem als je niet alleen de (onder-)arm verdraait maar ook tegelijkertijd de hand aan die arm. We beschrijven hieronder een verdraaiing van de rechterarm en in de eropvolgende alinea de bijbehorende verdraaiing van de hand. Als je ook de hand verdraait zorg er dan voor dat je de hoek tussen de hand en de onderarm voortdurend zo klein mogelijk houdt. Bedenk ook dat je met gestrekte armen gemakkelijker verzet opvangt dan met gebogen armen: hou daarom je armen zo lang mogelijk zo gestrekt mogelijk.

Voor het gemak spreken we hier telkens over aanvaller en verdediger. Jij speelt hieronder de rol van verdediger. De aanvaller heeft een aanval ingezet die jij onderschept en je brengt de aanvaller onder jouw kontrôle. We beschrijven hieronder voornamelijk de kontrôle grepen. We beschrijven dus de aktiviteiten van de verdediger. De verdediger hieronder lijkt daarom in de beschrijving wellicht aggresiever dan de aanvaller.

Het onderscheppen van verschillende typen aanvallen en de overgang naar de kontrôle greep staan in de beschrijving van de zelfverdedigingsseries in de volgende paragrafen.

Eerste kontrôle greep of armklem.

Beschrijving en uitvoering. Sta bij deze klem recht voor de aanvaller of een beetje links daarvan. Pak met je rechterhand zijn rechterpols aan de buitenkant van zijn arm vast (je duim zit aan zijn elleboogkant). Breng zijn rechterarm in de richting van zijn gezicht, draai ondertussen met je rechterhand zijn elleboog naar buiten, ondersteun bij deze aktie zijn rechterelleboog (aan de binnenkant) met de handpalm van je linkerhand en schuif naar links naast hem. Breng nu je inmiddels gestrekte armen (rechts nog steeds bij zijn pols en links onder de binnenkant van zijn elleboog) beide in grote cirkelboog rechts van je naar beneden draai daarbij rechts om je lichaams-as. Hou je armen voortdurend gestrekt. Je hand bij zijn pols leidt de aanvaller naar de grond en je hand bij zijn elleboog kiept hem in een cirkelbeweging om. De aanvaller draait daardoor rond en belandt met een boog op de grond.
Toepassing. Als de aanvaller bijvoorbeeld recht tegenover je staat en je met zijn rechterhand bij je rechterpols pakt kan je als volgt in de positie komen die we hierboven verondersteld hebben. Met je rechterhand pak je zijn rechterpols aan de buitenkant (je rechterhand cirkelt hiertoe naar beneden en dan links naar boven terwijl je je pols roteert tegen de klok in. Tenslotte leg je je vingers op zijn pols). Je duwt zijn rechterpols met je vingers van je rechterhand omlaag waardoor de elleboog enigszinds naar buiten draait. Je linkerhand leg je nu onder zijn elleboog.

Tweede kontrôle greep of bokkepootje.

Beschrijving. Breng zijn arm in de vorm van een wortelteken   $\sqrt{\mbox{~}}\, $;   het horizontale stukje korrespondeert met zijn open hand. De handpalm is aan de onderkant. Draai nu zijn hand naar buiten (van de duim af). Hou daarbij de hoek tussen hand en onderarm zo klein mogelijk. Zijn elleboog draait nu vanzelf omhoog. Je zou nu zijn binnenkant-elleboog van onderen kunnen ondersteunen (zoals in de vorige alinea uitgelegd is).

Derde kontrôle greep.

Beschrijving. Zorg dat de bovenarm van de aanvaller evenwijdig komt met het grondvlak; de bovenarm in het verlengde van zijn schouder. Trek nu zijn onderarm onderlangs naar achteren en vouw zijn onderarm vervolgens omhoog op zijn rug.

Vierde kontrôle greep.

Beschrijving. Als zijn arm naast het lichaam hangt buig dan zijn hand zo dat de handpalm evenwijdig komt aan het grondvlak en wel met de palmkant beneden. Draai nu zijn hand naar binnen en dan zijn vingers in de richting van zijn gezicht: zijn elleboog komt daardoor vanzelf omhoog en draait naar buiten.
Uitvoering. Stel je staat rechts achter de aanvaller. Met je linkerhand omklem je binnenlangs de vingers van zijn rechterhand aan de rugkant van zijn hand. Je duim zit daarbij aan zijn duimkant. Je buigt zijn vingers in de richting van zijn gezicht. Als hij van de pijn op zijn tenen staat pak je met je rechterhand zijn rechterelleboog aan de binnenkant. Je armen zijn hierbij min of meer gestrekt. Vervolgens draai je je gestrekte armen rechtsom naar beneden en draai je rechtsom om je lichaamsas. Je ronddraaiende beweging in kombinatie met de verdraaiing van zijn pols en de rotatie van zijn elleboog brengt de aanvaller op de grond.
Toepassing. Als de aanvaller bijvoorbeeld recht tegenover je staat en je met zijn rechterhand bij je rechterpols pakt kan je als volgt in de positie komen die we hierboven verondersteld hebben. Met je rechterhand pak je zijn rechterpols aan de binnenkant (je hand in de vorm van `een hand geven', tel je rechteronderarm hiertoe iets omhoog), je linkerhand leg je op de vingers van zijn rechterhand. Je tilt zijn arm op en duikt terwijl je linksom draait onder zijn recherbovenarm door.

Vijfde kontrôle greep.

Beschrijving. Vouw de arm zo dat zijn elleboog bij zijn zij en de hand bij zijn schouder komt. Draai zijn pols naar buiten (de pinkkant naar de schouder, de duim er vanaf). Duw vervolgens de onderarm verder langs zijn schouder. De aanvaller zal met zijn bovenlichaam naar achteren moeten. (Als je de pols te ver naar achteren of naar buiten van zijn schouder af brengt kan je iets breken of ontzetten: voorzichtig!).
Uitvoering. Klem met beide handen zijn onderarm vast: je rechterhand rechts en je linkerhand links, je duimen aan de binnenkant van zijn onderarm. Til zijn arm op, draai een hele slag rechtsom terwijl je zijn arm blijft klemmen en over je hoofd heen tilt. Als je je rechtervoet achter zijn voet zet tuimelt hij om.
Toepassing. Als de aanvaller je bijvoorbeeld met zijn rechterhand bij je linkerpols pakt kan je als volgt in de positie komen die we hierboven verondersteld hebben. Pak met je rechterhand zijn rechterpols aan de binnenkant vast. Til zijn arm op (gebruik je beide armen) terwijl je rechtsom draait en bevrijd ondertussen je linkerarm met een cirkelende beweging van je linkeronderarm, til zijn hand over je hoofd heen.

Zesde kontrôle greep.

Beschrijving. Als zijn arm gevouwen is, met de elleboog in zijn zij en de hand bij zijn schouder, draai dan zijn hand naar buiten (druk de pinkkant van zijn hand naar zijn schouder en trek zijn muis naar je toe) terwijl je zijn gedraaide hand langs zijn schouder duwt.
Opmerking. Om de pols bij de pols te verdraaien moet je stevig klemmen. Om de verdraaiing te bereiken advizeerden we daarom in de beschrijving van de vorige greep om een volledige draai rond je lichaamsas te maken. De pols verdraaien door de hand te verdraaien vergt minder inspanning; je krijgt hiermee je tegenstander al onder kontrôle zonder rond je lichaamsas te draaien.

Wat koreaanse woorden.

We geven hier een paar koreaanse woorden die tijdens de les of bij wedstrijden nogal eens gebruikt worden. (Officiëel wordt koreaans in het ``huisje-boompje-beestje'' schrift geschreven. De transkriptie van de koreaanse woorden in het latijns schrift is niet gestandaardizeerd. In andere boeken kan men dan ook andere schrijfwijzen vinden.)

Opdrachten.

charyo (in de juiste houding staan),   kyungye (groeten),   chunbi (in de juiste houding gaan staan, gevechtshouding in het begin van een gevecht, etc.),   sichak (beginnen),   hyecho (uit elkaar),   kalyo (onderbreken),   kuman (stoppen voor het einde),   twiro tora (draaien).

Voettechnieken

chagi (trap);
ap (voorwaarts),   yop (zijwaarts),   naeryo (neerwaarts),   dollyo (halve cirkel, rond),   dwitcha (achterwaarts); (dus: ap chagi-voorwaartse trap, etc.)
twimyo (vliegend, dus: twimyo ap chagi-vliegend voorwaartse trap, etc.)
paltwich chagi (hielschop),   bandae dollyo chagi (achterwaartse haaktrap),   bituro chagi (draai trap),   bandal chagi (veegtrap),   kolchyo chagi (sikkelschop).

Tellen.

Hanna (1),   dool (2),   set (3),   net (4),   tasut (5),   yausut (6),   ilgope (7),   yandul (8),   ahope (9),   yaul (10).


next up previous contents
Volgende: De 9-de kub; Omhoog: Kub tot Dan Voorgaande: Voorwoord


Taekyon Houten
2002-11-27